Antwoorden oefentoets 4 kader Hoofdstuk 5 (punten : 2,3 = cijfer)
1) (3 punten)
Oplossen met behulp van de tangens, want ten opzichte van ÐA weet je de overstaande zijde (6) en de aanliggende zijde (11) dus:
tanÐA = BC : AB (1 punt)
tanÐA = 6 : 11 (1 punt)ÐA = 29° (1 punt)
2) (4 punten)
Het gaat nu, ten opzichte van ÐA, om de overstaande zijde (x) en de langste zijde (10). Dus oplossen met de sinus.
sin ÐA = BC : AC (1 punt)
sin 47° = x : 10 (1 punt)
x = 10 x sin 47° (1 punt)
x = 7,31 (1 punt)
x = 10 x sin 47° (1 punt)
x = 7,31 (1 punt)
3) (16 punten)
A.
Sin ÐA = CD : AC (1 punt)
sin 26° = 9:AC (1 punt)
AC = 9:sin 26° (1 punt)
AC = 20,53 (1 punt)
AC = 9:sin 26° (1 punt)
AC = 20,53 (1 punt)
B.
sin ÐB = CD : BC (1 punt)
sin ÐB = 9:13 (1 punt)ÐB = 44° (1 punt)
C.
tan ÐA = CD : AD (1 punt)
tan 26° = 9:AD (1 punt)
AD = 9:tan 26° (1 punt)
AD = 18,45 (1 punt)
AD = 9:tan 26° (1 punt)
AD = 18,45 (1 punt)
tan ÐB = CD : BD (1 punt)
tan 44 = 9:BD (1 punt)
BD = 9:tan 43,81° (1 punt)
BD = 9,38 (1 punt)
BD = 9:tan 43,81° (1 punt)
BD = 9,38 (1 punt)
AB = 18,45+9,38 = 27,83 (1 punt)
klote ding
BeantwoordenVerwijderen